Verschillende studies hebben zich de afgelopen jaren gericht op het aantonen van een relatie tussen het meemaken van traumatische gebeurtenissen en het ontstaan van psychotische ervaringen. Nu deze relatie duidelijk aangetoond is richten de laatste onderzoeken zich meer op hoe de relatie precies verklaard kan worden.

Om meer te weten te komen over hoe de relatie tussen het meemaken van traumatische ervaringen en het ontwikkelen van paranoia verklaard kan worden, werden twee hypothesen getoetst in deze studie. De eerste hypothese gaat ervan uit dat de relatie tussen trauma en paranoia verklaard wordt via affectieve processen (somberheid en angst). Het meemaken van iets traumatisch zorgt er bijvoorbeeld voor dat je somberder of angstiger in het leven staat, wat vervolgens tot psychotische symptomen kan leiden.

Hoewel negatief affect voorafgaat en voorspellend is voor paranoia, ontwikkelt niet iedereen die somber of angstig is paranoia. De tweede hypothese veronderstelt daarom dat traumatische gebeurtenissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid die ervoor zorgt dat je in het dagelijks leven sneller met negatief affect zal reageren op stress, wat je gevoeliger maakt om paranoia te ontwikkelen. Beide theorieën werden onderzocht in deze studie.

Zevenenzestig mensen (waarvan 80% student) deden mee aan het onderzoek. Psychotische ervaringen werden gemeten met de CAPE. Van de deelnemers had iedereen tenminste één psychotische ervaring als ‘vaak aanwezig’ gerapporteerd, en 32% ervoer ‘bijna altijd’ een psychotische ervaring. Deelnemers kregen gedurende 24 uur een smartphone met Experience Sampling Method (ESM) mee waarop meerdere keren per dag vragen moest worden ingevuld over onder andere achterdocht. De ESM werd gemiddeld voor 81% ingevuld. Ook werd een apparaat meegegeven waarmee de hartslag gedurende 24 uur werd bijgehouden.

Paranoia hing samen met de frequentie van trauma, herhaald trauma, en seksueel misbruik. De leeftijd waarop het trauma plaatsvond, niet-intentioneel trauma, intentioneel trauma gerelateerd aan misdaad en fysiek misbruik, hingen allemaal niet samen met paranoia. De aspecten van trauma die wel samen hingen met paranoia werden verder geanalyseerd om de eerste hypothese te onderzoeken; of de relatie tussen trauma en paranoia verklaard kan worden via negatief affect en hartslag. Dit bleek niet zo te zijn.

Wel werd gevonden dat de frequentie van trauma, een jongere leeftijd waarop het trauma plaatsvond en fysiek misbruik een versterkend effect (interactie) hadden in de relatie tussen negatief affect en paranoia. Dat betekent dat mensen met jonger en meer frequent trauma op een of andere manier sneller paranoïde worden als ze even somber of angstig zijn. Het ene symptoom steekt bij hen sneller het andere symptoom aan. Hun systeem is daarin dus kwetsbaarder, ze hebben minder weerbaarheid om naast hun angst of somberheid verder klachtenvrij te blijven.

De verzamelde data bestond uit een meting van slechts 24 uur, toch zijn de resultaten interessant. Hoe meer we te weten komen over hoe de relatie tussen trauma en psychose in elkaar steekt, hoe beter we namelijk kunnen inzetten op preventie. Uit deze studie volgt dus als aanwijzing dat we kunnen kijken naar hoe we de relatie tussen verschillende klachten weer kunnen verkleinen, eventueel door de impact van trauma te verminderen, om op die manier weerbaarheid te vergroten.

Krkovic, K., Schlier, B., & Lincoln, T. (2018). An experience sampling study on the nature of the interaction between traumatic experiences, negative affect in everyday life, and threat beliefs. Schizophrenia research. Artikel