Door Janneke Ferwerda

Er wordt de laatste jaren veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het effect van preventieve interventies op onze mentale gezondheid. Dit is een belangrijk onderwerp omdat we graag mentale problemen willen kunnen voorkomen. Maar geven de onderzoeksdata inderdaad inzicht in preventie, of in iets anders?

Professor Pim Cuijpers neemt ons in dit artikel mee in zijn heldere betoog, waarbij duidelijk wordt dat het bij veel resultaten niet te zeggen is of het echt om preventie gaat (het voorkomen van symptomen) of dat het gaat om behandeleffecten van mensen die al symptomen hadden bij aanvang van de studie.

Dit zit zo, bij gerandomiseerde studies (RCT) worden er vaak twee groepen deelnemers met elkaar vergeleken. Groep 1, de experimentele conditie, krijgt een interventie. Groep 2, de controlegroep krijgt deze interventie niet. De begin en eindmetingen van de twee groepen worden uitgedrukt in een gemiddelde waarde en met elkaar vergeleken. Als er sprake is van een significante daling van deze gemiddelden in de experimentele groep, ten opzichte van de controlegroep wordt de conclusie getrokken dat de interventie effectief is in de preventie van een symptoom of stoornis.

Deze conclusie lijkt logisch, immers er is na een interventie sprake van een afname van klachten. Maar, over het hoofd wordt gezien dat in beide groepen ook deelnemers zitten die bij aanvang van de studie al last hadden van de mentale problemen waar de interventie voor wordt ingezet. Indien zij profiteren van de interventie, is dit mooi nieuws, maar het is geen preventie.

Het is dus noodzakelijk helder te krijgen of het gaat over preventie of dat het gaat over een vermindering van bestaande symptomen. Dit onderscheid is te maken door uit te splitsen welke deelnemers al klachten hebben bij aanvang van de studie (baseline) en welke (nog) niet. Als er van de groep deelnemers zonder klachten na de interventie (post-test en follow up) significant minder mensen zijn die mentale problemen ontwikkelen, dan is er sprake van preventie.

Het klinkt heel helder, en toch is de praktijk lastig. Het probleem speelt ook bij selectieve preventie. Selectieve preventie richt zich niet op de gehele algemene bevolking maar op groepen met een verhoogd risico. Het verhoogde risico is dat er al milde symptomen aanwezig zijn. Dit maakt het nog moeilijker te bepalen of er bij een gemeten effect, sprake is van preventief effect of een behandeleffect van bestaande klachten. Oplossing lijkt een opdeling in drie subgroepen; een groep deelnemers zonder klachten, deelnemers met milde klachten en deelnemers met klachten boven een drempelwaarde. Daar zit gelijk de volgende moeilijkheid, psychische klachten liggen op een continuüm en lenen zich minder goed voor opdeling in afgebakende categorieën. Het beste wat we op dit vlak hebben zijn gestructureerde klinische interviews. Helaas zijn die weer kostbaar. Zelfinvullijsten zijn minder betrouwbaar maar beter dan wanneer er geen onderscheid tussen de drie categorieën wordt gemaakt. Pas als we gaan meten, kunnen we ook juist concluderen.

Cuijpers P. Why primary prevention often is no prevention at all. Eur Neuropsychopharmacol. 2022 May; 58: 1-3. doi: 10.1016/j.euroneuro.2022.01.004. Epub 2022 Jan 22. PMID: 35077931. Artikel