Met wie praat ik nou, met jou of met mijzelf? Het is een ding om te ervaren dat een stem tot je spreekt. Het is iets heel anders om te ontdekken dat die stem verband houdt met jouzelf: je leven, je ervaringen, je zelfbeeld, je gedrag. Onderzoek naar de therapeutische combinatie van relatiewerk en het opheffen van dissociatie staat centraal in het Talking with Voices onderzoeksprogramma.

Zoals alle Nieuwsbrief-lezers weten, zijn verbale auditieve hallucinaties –hier verder aangeduid als ‘stemmenhoren’- geen fenomeen dat voor psychologen ontoegankelijk is. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de relatie van de stemmenhoorder met de stemmen cruciaal is. De relatiedynamiek (bv machtig versus weerloos, kwaadaardig versus slachtoffer, alleswetend versus dom) heeft invloed op het emotionele lijden en op de praktische beperkingen in het sociale leven. Diverse therapieën zoals compassion focused therapie en CGTp beogen daarom de relatiedynamiek te veranderen. Naast de relatiedynamiek kwam een andere factor ook meer in beeld, namelijk dissociatie. De rationale vanuit dit framework is dat de stemmenhoorder de ervaring heeft van een echte dialoog met een autonome entiteit; maar die entiteit representeert gedissocieerde aspecten van het Zelf. De stem is zogezegd geïsoleerd geraakt van de context waaruit de stem is ontstaan en/of door in stand wordt gehouden; denk aan trauma, negatief zelfbeeld, conflict, vermijdingsgedrag.

In deze studie hebben de onderzoekers beide elementen –relationele dynamiek en dissociatie- samengebracht in een therapie genaamd Praten met Stemmen (Talking with Voices). Deze therapie is eerst gepilot in Longden et al (2021). Daar vindt de geïnteresseerde lezer de therapie-beschrijving. In grote lijnen wordt na psychoeducatie een casusconceptualisatie en een therapieplan opgesteld om de cliënt te helpen zicht te krijgen op de interactie met de stemmen. Er wordt samen gekeken naar levenservaringen die aan de stemmen gelinkt zijn (in andere bewoordingen: associaties terugbrengen in plaats van dissociatie laten bestaan; contextualiseren in plaats van gedecontextualiseerde stemmen laten bestaan). Er worden doelen gemaakt over het verbeteren van de relatie: vriendelijker, gelijkwaardiger, constructiever, vooral in emotioneel beladen en conflictsituaties.

In de onderhavige ‘haalbaarheids-RCT’ werd de therapie nogmaals onderzocht met N=50 volwassen cliënten in het schizofreniespectrum. De ene helft kreeg standaardzorg, de andere standaardzorg én 26 sessies Praten met Stemmen.

Omdat het de bedoeling van de onderzoekers is om na deze haalbaarheidsstudie nog een studie met voldoende statistische power te doen, blijven de doelen hier gericht op haalbaarheid en aanvaardbaarheid; zowel voor patiënten (bijvoorbeeld therapietrouw) als onderzoekers (bijvoorbeeld dataverzameling; de juiste meetinstrumenten). Diverse meetinstrumenten werden proefondervindelijk meegenomen voor stemmenhoren en dissociatie. Ook stressvolle gebeurtenissen en kwaliteit van leven werd gemeten. Metingen vonden plaats voor behandeling (baseline) en na behandeling (6 maanden).

De resultaten tonen aan dat veruit de meeste patiënten de therapie afmaakten (80%) en therapietrouw waren (87.5% ≥ 8 sessies). Standaardzorg had de meeste afvallers. Voorzichtige klinische uitkomsten lieten verbeteringen zien in stemmenhoren, dissociaties, en in de ervaren mate van herstel. Op algemene psychose-maten werd geen verschil gevonden tussen beide condities.

De waarde van dit programma is dat gefaseerd claims worden onderzocht uit eerdere casestudies en kwalitatief matige studies: psychologische stemmentherapie is veilig en effectief. De pilot en deze haalbaarheids-RCT ondersteunen vooralsnog die claim. De volgende RCT zal moeten aantonen of de interventie ook daadwerkelijk klinisch relevante effecten oogst en kosteneffectief is.

Longden E, Corstens D, Bowe S, Pyle M, Emsley R, Peters S, et al. A psychological intervention for engaging dialogically with auditory hallucinations (Talking With Voices): A single-site, randomised controlled feasibility trial. Schizophr Res. 2022;250:172-9>Artikel