Kan CGTp voor wanen en hallucinaties ook helpen als de client last van formele denkstoornissen heeft? Verslechtert dat het effect van CGTp, of zijn Verwarde Mensen zo verward nog niet?!

CGT voor wanen en hallucinaties (verder aangeduid als CGTp) heeft volgens meta-analysen een klein tot matig effect op psychoseklachten. Maar ene (sub)groep van cliënten is de andere niet. Zo is de gedachte van veel clinici en onderzoekers dat cliënten met formele denkstoornissen (FD) waarschijnlijk minder profiteren van CGTp. Want de communicatie, het verbaal begrip en de therapeutische relatie worden bemoeilijkt door verschijnselen als verhoogde associativiteit (loosening of associations), spraakproblemen, tangentiële responsen (afdwalen), gedachtenstops of onlogisch denken. Klopt deze veronderstelling ook echt?

  • De onderzoekers van dit artikel namen de proef op de som door de data te re-analyseren van twee al bestaande, goed gecontroleerde studies. Beide CGTp-studies hebben meerdere meetmomenten en een lange follow-up periode:
    The Study of Cognitive Reality Alignment Therapy in Early Schizophrenia (SOCRATES; N=308; CGTp vs ondersteuning vs treatment as usual (TAU); metingen op baseline, 1.5, 3, 9 en 18 maanden; Lewis et al., 2002, Tarrier et al., 2004), en
  • The Assessment of Cognitive Therapy Instead of Neuroleptics (ACTION; N=74; CGTp vs TAU; metingen op baseline, 3, 6, 9, 12, 15 en 18 maanden; Morrison et al.,2014).

De studie-hypothese is simpel gezegd dat hoe erger de FD is hoe minder de persoon profiteert van CGTp.

Primaire uitkomstmaat was ‘formele denkstoornis’, geoperationaliseerd met de PANSS items P2-Conceptuele desorganisatie, P4-Opwinding, N5-Moeilijkheden bij het abstract denken, en A11-Zwakke aandacht. Belangrijke secundaire uitkomsten waren de frequentie en ernst (lijdensdruk) van de positieve psychosesymptomen (wanen en hallucinaties) op de PSYRATS-DRS/-AHRS.

Data-analyse vond plaats door complexe statistiek met Latent Growth Curve Models, Generalized Structural Equation Models (GSEMs) en Generalized Multilevel Models (GMLMs). In zeer kort bestek: vanuit individuele regressievergelijkingen van individuele score-ontwikkelingen (individuele growth curves) over de meetmomenten, wordt de ‘gemiddelde’ regressievergelijking berekend die wiskundig beschrijft hoe voor elke variabele de score-ontwikkeling in de groep is (growth curve). Dat de groeicurve enigszins overbodig ‘latent’ wordt genoemd, is omdat het regressiemodel een onzichtbare wiskundige veronderstelling ‘achter’ de feiten is. Vervolgens worden -na allerlei datasetpreparaties om berekeningen überhaupt mogelijk te maken- twee predictorsets gebruikt om de invloed vanuit de FD op therapie-effect te berekenen. Set 1 = symptoomscore op baseline (wanen, hallucinaties), leeftijd, duur van onbehandelde psychose en dummy-variabelen voor behandeling, onderzoekslocatie, geslacht, niet-blanke etniciteit en 1e of 2e episode van de deelnemer. Set 2 = set 1 + FD bij aanvang + de interactie tussen FD en behandeling. Set 2 vertegenwoordigt het additionele effect dat de FD heeft op de ontwikkeling (de ‘growth curve’) van frequentie en ernst van positieve psychosesymptomen in de tijd als gevolg van behandeling (CGTp, TAU, steun).

Uit de ACTION studie kwamen geen interactie-effecten naar voren: mate van FD maakte geen verschil in CGTp- of TAU-effecten. De SOCRATES studie leverde wel significante bevindingen op: er is een effect van FD op wanen, maar dat effect is echt klein. CGTp en TAU deden het even goed op wanen. CGTp deed het beter dan steunende gesprekken op wanen, maar de afname van de frequentie en ernst van wanen wordt licht, maar significant geremd door hogere niveaus van FD. Ook op hallucinaties geen verschil in effect tussen CGTp en TAU, en een in de tijd verdwijnend significant verschil ten gunste van CGTp over ondersteunende gesprekken. Maar interessanter (!) is dat: hoe meer FD hoe meer hallucinaties. Sterker nog: zonder FD komen hallucinaties bijna niet voor in de sample. Dat is opmerkelijk.

De voornaamste les is dat het ondermijnende effect van FD op CGTp alleszins meevalt, maar dat vooral bij cliënten met hallucinaties het wel belangrijk is om aandacht te geven aan de FD.

De auteurs noemen het niet, maar het is denkbaar dat FD en hallucinaties causaal met elkaar in verband staan: als de integratie van cognities (geheugen, aandacht, e.d.) en percepties is verstoord krijgen gedecontextualiseerde perceptuele anomalieën waarschijnlijk meer kans.

Shryane N, Drake R, Morrison AP, Palmier-Claus J (2020). Is cognitive behavioural therapy effective for individuals experiencing thought disorder? Psychiatry Res, 285, 112806. Epub ahead of print.
Artikel