Psychotische ervaringen (PE’s), zoals verstoringen in denken en waarneming, komen geregeld voor. Ze hangen samen met negatieve gezondheidsuitkomsten, zoals een doorontwikkeling naar psychose en andere psychiatrische stoornissen, suïcidaliteit, somatische gezondheidsklachten en verslechterd sociaal-maatschappelijk functioneren. Maar hoeveel komen PE’s nu precies in de Nederlandse bevolking voor? En zijn dezelfde risicofactoren verantwoordelijk voor het krijgen ervan als bij psychose?

Er zijn gegevens gebruikt uit de Nederlandse Geestelijke Gezondheidsenquête en Incidentiestudie-2 (NEMESIS-2), een psychiatrische cohortstudie onder een steekproef van volwassenen (6.646 mensen, man-vrouw 50/50 verdeeld). In drie perioden verspreid over 9 jaar werden proefpersonen via zelfrapportage en (validatie-)interviews onderzocht op ervaringen en problemen.

Gebaseerd op zelfrapportage (vragenlijst) had bij aanvang 16.5% ooit een psychotische ervaring (PE) gehad; volgens het validatie onderzoek (interview) was het een stuk minder: 6.0%. Zelfrapportage wees verder uit dat van die 16.5%, 30.1% na 3 jaar follow-up, 22.6% na 6 jaar en 17.8% na 9 jaar (9.1% volgens de validatiestudie) nog steeds een PE had. Van degenen die bij aanvang geen PE hadden, rapporteerde later 4,8% alsnog PE’s na 3 jaar, 8.2% na 6 jaar (3.7% gevalideerd) en 9.8% (4.6 % gevalideerd) na 9 jaar.

Het voorkomen van psychotische ervaringen hing met bijna alle bekende risicofactoren samen, met uitzondering van urbaniciteit (wonen in de grote stad). Deze factor kent veel nuances en de impact op PE van wonen in een grote stad is sterk afhankelijk van de specifieke lokale context (subcultuur, bewonerssamenstelling, cohesie, e.d.). Opnieuw werden wel de al wel bekende associaties bevestigd tussen PE en (1) demografische factoren (vrouwelijk geslacht, jongere leeftijd, niet hoogopgeleid, zonder partner, zonder betaalde baan), (2) kwetsbaarheidskenmerken (elke vorm van kindermishandeling, veel negatieve gebeurtenissen in het leven, psychopathologie van ouders), (3) middelengebruik (roken, cannabisgebruik), (4) slechte geestelijke gezondheid (stemmings- en angststoornis, zelfmoordgedachten en alcohol- en cannabisafhankelijkheid) en (5) in zorg zijn bij de GGZ. De sterkste samenhang was die met geestelijke (on)gezondheid, in het bijzonder suïcidaliteit. De link tussen PE’s en fysieke gezondheid was relatief het zwakst, maar wel aanwezig en nooit eerder onderzocht. De gevonden risicofactoren hebben zowel een relatie met het ontstaan als het aanhouden van de PE’s.

De gevalideerde schattingen van hoeveel psychotische ervaringen voorkomen waren dus aanzienlijk lager dan zelfgerapporteerde cijfers, maar het verband met risicofactoren is vergelijkbaar. Dat betekent dat ook zelfrapportage van psychotische ervaringen betekenisvol is en niet kan worden afgedaan als een ‘vals-positieve’ uitkomst. Mogelijk delen mensen hun ervaringen niet altijd in een interview, maar wel op een vragenlijst. Of wellicht worden mildere ervaringen op de vragenlijst door de interviewer als niet-psychose-achtig bestempeld. Maar gezien alle gevonden verbanden, wijzen ook de zelfgerapporteerde psychotische ervaringen op belangrijke ervaringen voor een individu die potentieel een probleem vormen.

Het onderzoek onderstreept eens te meer het belang van het vroegtijdig onderkennen van de aanwezigheid van psychotische ervaringen, die bij zo’n één op de zes volwassen Nederlanders voorkomen.

Monshouwer K, Ten Have M, Tuithof M, van Dorsselaer S, Bak M, Gunter N, Delespaul P, van Os J, de Graaf R (2022). Prevalence, incidence, and persistence of psychotic experiences in the general population: results of a 9-year follow-up study. Psychol Med,sep 19: 1-12. doi: 10.1017/S0033291722002690.

Artikel