De rol van verhoogde opmerkzaamheid en vreemde zelf-ervaringen in de relatie tussen vroege traumatisering en psychose gevoeligheid in de algemene bevolking

De relatie tussen trauma’s in de kindertijd en het risico op psychose (en andere psychische aandoeningen) is in veel onderzoek vastgesteld. Maar over hoe dat proces precies verloopt, is minder duidelijkheid. Zo lazen we in de vorige Nieuwsbrief dat de relatie tussen beide deels verklaard wordt door intrusieve belevingen en negatieve opvattingen, maar dat er bijvoorbeeld ook een route loopt via hechtingsproblemen. En welke rol spelen verhoogde opmerkzaamheid en vreemde zelf-ervaringen in die relatie?

Verhoogde opmerkzaamheid (aberrant salience) ontstaat bij overmatige afgifte van dopamine waardoor neutrale (irrelevante) stimuli plots verhoogde aandacht krijgen. Dit proces wordt in het neurocognitieve vier-factorenmodel van psychose gezien als de biologische factor bij het ontstaan van psychose. Over de relatie tussen trauma en verhoogde opmerkzaamheid is echter geen onderzoek bekend.
Een andere belangrijke risicofactor die gerelateerd is aan psychose, is de aanwezigheid van vreemde zelf-ervaringen (self-disturbances), zoals depersonalisatie, derealisatie, en andere verstoringen in de basale zelfbeleving. Ook over de relatie tussen trauma en vreemde zelfervaringen is geen onderzoek bekend.
In de zoektocht naar mechanismen die de relatie tussen trauma en psychose verklaren, vroeg een Pools-Duitse onderzoeksgroep zich af of deze relatie wellicht (mede) verklaard wordt door zowel vreemde zelf-ervaringen als door verhoogde opmerkzaamheid. Zij testten parallel drie verschillende mediatiemodellen binnen de algemene bevolking en hielden daarbij rekening met eventuele verschillen tussen mannen en vrouwen. Die modellen betroffen alle de relatie tussen vroege traumatisering en bijzondere en ongewone ervaringen, maar onderscheidden zich in:

  • alle vormen van vroege traumatisering (model A)
  • (emotionele en fysieke) verwaarlozing (model B)
  • (emotioneel, fysiek en seksueel) misbruik (model C)
  • Via een online oproep vonden zij 649 personen (358 vrouwen en 291 mannen) zonder psychiatrische geschiedenis, die vier vragenlijsten werden voorgelegd: een lijst om bijzondere en ongewone ervaringen in kaart te brengen (PQ-16, in Nederland bekend als Ervaringenlijst, gebruikt bij vroegdetectie); een lijst om traumatische gebeurtenissen te inventariseren (Childhood Trauma Questionnnaire, CTQ) waarbij de items werden terug gebracht tot twee variabelen, ‘misbruik’ en ‘verwaarlozing’; een verkorte versie van een lijst om verhoogde opmerkzaamheid te meten (Aberrant Salience Inventory, ASI); en een verkorte versie van een lijst voor vreemde zelf-ervaringen (Inventory of Psychotic-like Anomalous Self-Experiences, IPASE).

    Er bleken geen verschillen tussen mannen en vrouwen in hun scores op de PI, CTQ en IPASE. Vrouwen hadden echter significant hogere scores dan mannen op de ASI. Conform eerder onderzoek vond ook deze onderzoeksgroep een significante relatie tussen vroege traumatisering en bijzondere en ongewone ervaringen, waarbij misbruik een sterkere relatie bleek te hebben dan verwaarlozing, en die relatie was sterker voor vrouwen dan voor mannen. Verder vond men dat de twee onderzochte mediatoren (vreemde zelf-ervaringen en verhoogde opmerkzaamheid) de relatie tussen trauma, gedefinieerd in termen van alle vormen van vroege traumatisering (model A) en trauma gedefinieerd in termen van verwaarlozing (model B), en bijzondere en ongewone ervaringen volledig verklaren. Als trauma gedefinieerd wordt in termen van (emotioneel, fysiek en seksueel) misbruik (model C), dan was sprake van gedeeltelijke mediatie.

    Ofschoon vrouwen meer blootgesteld worden aan misbruik in de kindertijd dan mannen, bleek de relatie tussen misbruik en bijzondere en ongewone ervaringen zwakker voor vrouwen dan voor mannen. Maar bij vrouwen bleken de twee onderzochte mediatoren de relatie tussen vroege traumatisering en bijzondere en ongewone ervaringen volledig te verklaren terwijl dit voor mannen slechts gedeeltelijk verklaard werd.

    Dit eerste onderzoek naar de verklarende rol van aberrant salience en self-disturbances in de relatie tussen trauma en psychose heeft ook potentiele klinische relevantie. Het ondersteunt in de behandeling van trauma bij psychose het belang van toevoeging van interventies gericht op verbetering van cognitieve tendensen gerelateerd aan psychose. Ook wijst deze studie op het belang van integratie van kennis over vreemde zelf-ervaringen in de CGT-protocollen voor psychose.

    Gaweda, L., Göritz, A.S., & Moritz, S. (2018). Mediating Role of aberrant salience and self-disturbances for the relationship between childhood trauma and psychotic-like experiences in the general population. Schizophrenia Research, xxx, xxx-xxx.
    Artikel